< img height="1" width="1" style="display:none" src="https://www.facebook.com/tr?id=644575994552198&ev=PageView&noscript=1" />
Speak Spanish With AI
Learning Spanish, one of the most widely spoken languages globally, is an invaluable skill that opens up countless opportunities. Not only does it allow you to communicate with millions of Spanish speakers worldwide, but it also provides insights into diverse cultures and histories. As an AI Language Tutor, SpeakPal facilitates language learning by offering real-time interactions, personalized feedback, and pronunciation evaluation. Whether you're a beginner or an intermediate learner, SpeakPal ensures an engaging and effective language learning journey.
AI Language Learning: Examples of Spanish Grammar
(Bijvoeglijke naamwoorden): grande, pequeño, azul
1.“El perro es grande.” (De hond is groot.)
2.“Este es un libro azul.” (Dit is een blauw boek.)
(Bijwoorden): rápidamente, lentamente, frecuentemente
1.“Ella corre rápidamente.” (Ze rent snel.)
2.“Él habla lentamente.” (Hij praat langzaam.)
(Artikelen): el, la, los
1.“Él tiene el libro.” (Hij heeft het boek.)
2.“Esta es la ciudad de la que vengo.” (Dit is de stad waar ik vandaan kom.)
(Zelfstandige naamwoorden): perro, ciudad, amor
1.“El perro es muy grande.” (De hond is erg groot.)
2.“Vivo en una gran ciudad.” (Ik woon in een grote stad.)
(Voorzetsels): en, sobre, a
1.“El libro está sobre la mesa.” (Het boek ligt op tafel.)
2.“El perro está debajo de la mesa.” (De hond zit onder de tafel.)
(Voornaamwoorden): él, este, algunos
1.“Él es mi amigo.” (Hij is mijn vriend.)
2.“Quiero algunos libros.” (Ik wil wat boeken.)
(Zinstructuur): Sujeto + Verbo + Objeto
1.“Yo como una manzana.” (Ik eet een appel.)
2.“Nosotros pensamos en ti.” (We denken aan jou.)
(Tijden — Indicatief): como, comía, comeré
1.“Estoy comiendo ahora.” (Ik ben nu aan het eten.)
2.“Él ha comido todo el día.” (Hij heeft de hele dag gegeten.)
(Tijden (conjunctief)): que coma, si comiera, cuando coma
1."Debería comer.” (Ik zou moeten eten.)
2."Habría comido.” (Ik had gegeten.)
(Werkwoorden): comer, beber, dormir
1.“Deberíamos correr ahora.” (We moeten nu vluchten.)
2.“¿Puedes ver esto?” (Kun je dit zien?)
Learn Spanish Tongue Twisters and Master Grammar
1. Tres tristes tigres tragan trigo en un trigal.
Vertaal: Drie droevige tijgers slikken tarwe in een tarweveld.
2.El cielo está enladrillado, ¿quién lo desenladrillará? El desenladrillador que lo desenladrille, buen desenladrillador será.
Vertaal: De lucht is dichtgemetseld, wie zal hem ontmetselen? De unbricker die het deblokkeert zal een goede unbricker zijn.
3.Pablito clavó un clavito, ¿qué clavito clavó Pablito?
Vertaal: Pablito heeft een kleine spijker genageld, welke kleine spijker heeft Pablito gespijkerd?
4.Erre con erre cigarro, erre con erre barril, rápido corren los carros, cargados de azúcar del ferrocarril.
Vertaal: R met R-sigaar, R met R-vat, laat de auto's snel rijden, geladen met suiker van de spoorweg.
5.Si Pancha plancha con cuatro planchas, ¿con cuántas planchas plancha Pancha?
Vertaal: Als Pancha strijkt met vier strijkijzers, met hoeveel strijkijzers strijkt Pancha dan?
6. Pepe Pecas pica papas con un pico. Con un pico pica papas Pepe Pecas.
Vertaal: Pepe Pecas hakt aardappelen fijn met een houweel. Met een houweel hakt Pepe Pecas aardappelen fijn.
7.Como poco coco como, poco coco compro.
Vertaal: Aangezien ik weinig kokosnoot eet, koop ik weinig kokosnoot.
8.Compadre, cómprame un coco. Compadre, coco no compro porque como poco coco, poco coco compro.
Vertaal: Vriend, koop een kokosnoot voor me. Vriend, ik koop geen kokosnoot omdat ik weinig kokos eet, dus koop ik weinig kokosnoot.
9. El perro de San Roque no tiene rabo, porque Ramón Ramírez se lo ha cortado.
Vertaal: De hond van Saint Roque heeft geen staart omdat Ramón Ramírez die heeft afgesneden.
10. Cuando cuentas cuentos, cuenta cuántos cuentos cuentas, porque si no cuentas cuántos cuentos cuentas, nunca sabrás cuántos cuentos sabes contar.
Vertalen: Als je verhalen vertelt, tel dan hoeveel verhalen je vertelt, want als je niet meetelt hoeveel verhalen je vertelt, zul je nooit weten hoeveel verhalen je kunt vertellen.
11.Poquito a poquito Paquito empaca poquitas copitas en pocos paquetes.
Vertaal: Beetje bij beetje verpakt Paquito kleine glaasjes in kleine pakjes.
12.Un burro comía berros y el perro se los robó. El burro lanzó un rebuzno y el perro al barro cayó.
Vertaal: Een ezel was waterkers aan het eten en de hond heeft ze gestolen. De ezel balkte en de hond viel in de modder.
13.En la ciudad de Pamplona, una plaza tiene una plancha. ¿Quién desplanchará la plancha de la plaza de Pamplona?
Vertaal: In de stad Pamplona staat op een plein een strijkijzer. Wie zal zich verenigen op het ijzer van het plein van Pamplona?
14.Pancha plancha con cuatro planchas, con cuántas planchas plancha Pancha?
Vertaal: Pancha-strijkijzers met vier strijkijzers, met hoeveel strijkijzers strijkt Pancha?
15.Si su gusto gusta mi gusto, nuestro gusto gustará mucho.
Vertaal: Als jouw smaak mijn smaak lekker vindt, zal onze smaak dat erg lekker vinden.
16.Tres tristes tigres tragaban trigo en un trigal en tres tristes trastos.
Vertaal: Drie droevige tijgers slikten tarwe in een tarweveld in drie droevige schalen.
17. Cómo quieres que te quiera si el que quiero que me quiera no me quiere como quiero que me quiera.
Vertaal: Hoe wil je dat ik van je hou als degene die ik van me wil houden niet van me houdt zoals ik bemind wil worden.
18. Mi mamá me mima mucho
Vertaal: Mijn moeder verwent me veel.
19.En la torre de Tarragona hay un toro, y el toro toca la guitarra.
Vertaal: In de toren van Tarragona staat een stier, en de stier speelt gitaar.
20.El hipopótamo Hipo está con hipo, ¿quién le quita el hipo al hipopótamo Hipo?
Vertaal: Het nijlpaard Hipo heeft hikken, wie neemt de hik weg van het nijlpaard Hipo?
Spaans leren >
SpeakPal Startpagina >
Probeer Speak Pal >
+
Speakpal APP
1
Tik
2
Tik op Toevoegen aan startscherm