< img height="1" width="1" style="display:none" src="https://www.facebook.com/tr?id=644575994552198&ev=PageView&noscript=1" />
Speak Italian With AI
Whether you're yearning to explore the Colosseum in Rome, savoring authentic pasta dishes, or connecting with Italian-speaking locals, mastering Italian is a rewarding pursuit. SpeakPal, our AI language learning platform, offers an immersive experience for language acquisition. With personalized learning paths and an AI Language Tutor, it's the best way to learn Italian. Engage in real conversations, receive instant feedback, and broaden your cultural understanding—all through SpeakPal's innovative approach.
AI Language Learning: Examples of Italian Grammar
(Bijvoeglijke naamwoorden): grande, piccolo, blu
1.“Il cane è grande.” (De hond is groot.)
2.“Questo è un libro blu.” (Dit is een blauw boek.)
(Bijwoorden): velocemente, lentamente, spesso
1.“Lei corre velocemente.” (Ze rent snel.)
2.“Lui parla lentamente.” (Hij praat langzaam.)
(Conjuncties): e, ma, perché
1.“Mi piace il tè e il caffè.” (Ik hou van thee en koffie.)
2.“Voglio andare al cinema, ma sono troppo stanco.” (Ik wil naar de bioscoop, maar ik ben te moe.)
(Negatie en ondervraging): non, no, nessuno
1.“Io non mangio carne.” (Ik eet geen vlees.)
2.“Nessuno può risolvere questo problema.” (Niemand kan dit probleem oplossen.)
(Zelfstandige naamwoorden): cane, città, amore
1.“Il cane sta dormendo.”(De hond slaapt.)
2.“Vivo in una grande città.” (Ik woon in een grote stad.)
(Voorzetsels): in, su, a
1.“Il libro è sul tavolo.” (Het boek ligt op tafel.)
2.“Vado a scuola.” (Ik ga naar school.)
(Voornaamwoorden): lui, questo, alcuni
1.“Lui è mio amico.” (Hij is mijn vriend.)
2.“Ho bisogno di alcuni libri.” (Ik heb wat boeken nodig.)
(Syntaxis en zinsstructuur): Soggetto + Verbo + Oggetto
1.“Io mangio una mela.” (Ik eet een appel.)
2.“Noi pensiamo a te.” (We denken aan jou.)
Learn Italian Tongue Twisters and Master Grammar
1. Sopra la panca la capra campa, sotto la panca la capra crepa.
Vertaal: Op de bank leeft de geit, onder de bank sterft de geit.
2.Trentatré trentini entrarono a Trento, tutti e trentatré trotterellando.
Vertaal: Drieëndertig mensen uit Trento kwamen Trento binnen, alle drieëndertig dravend.
3.Apelle figlio di Apollo fece una palla di pelle di pollo.
Vertaal: Apelles, zoon van Apollo, heeft een bol kippenvel gemaakt.
4.Se l'arcivescovo di Costantinopoli si disarcivescoviscostantinopolizzasse, vi disarcivescoviscostantinopolizzereste anche voi.
Vertaal: Als de aartsbisschop van Constantinopel zelf zou de-aartsbisschop-van-Constantinople-Ize, zou u uzelf dan ook de-aartsbisschop van Constantinople-ize geven?
5. Tre tigri contro tre tigri.
Vertaal: Drie tijgers tegen drie tijgers.
6.Se sei triste, ridi.
Vertaal: Als je verdrietig bent, lach dan.
7.Che ape andrà in Africa capace di amare apine affabili?
Vertaal: Welke bij zal naar Afrika gaan die in staat is om vriendelijke kleine bijen lief te hebben?
8.Quel pazzo di un pupazzo di pezza pose pazzo tra i pizzi e i pazzi.
Vertaal: Die gekke knuffelpop zat waanzinnig tussen de veters en gekken.
9. Dietro il palazzo c'è un povero cane pazzo.
Vertaal: Achter het paleis zit een arme gekke hond.
10.Una rara rana nera sulla rena errò una sera.
Vertaal: Op een avond zwierf een zeldzame zwarte kikker over het zand.
11. Sotto sette setole sottili si sono sette sottosette.
Vertaal: Onder zeven dunne borstelharen zijn er zeven onder de zeven.
12.Un fiasco in fiasca fischia e fischiettando s'infiasca.
Vertaal: Een fles in een fles fluit en al fluitend wordt het gebotteld.
13.Se l’uva è sulla via, leva l’uva dalla via.
Vertaal: Als de druiven onderweg zijn, haal de druiven dan van de weg.
14. Tre stretti straccetti stretti e stracciati.
Vertaal: Drie strakke, strakke en gescheurde lappen.
15. Non il liceo classico, ma il liceo classico di Cesena.
Vertaal: Niet de klassieke middelbare school, maar de klassieke middelbare school van Cesena.
16.Chi fa tutto il fumo e il fumo del forno fa?
Vertaal: Wie maakt al de rook en de rook uit de oven?
17.Fra tre settimane la nonna andrà a Trento, e ci resterà per tre settimane.
Vertaal: Over drie weken gaat oma naar Trento, en daar blijft ze drie weken.
18.Quanti colpi porti, quanti ne posso portare?
Vertaal: Hoeveel treffers heb je, hoeveel kan ik dragen?
19. Sotto la panca la capra crepa, sopra la panca la capra campa.
Vertaal: Onder de bank sterft de geit; op de bank leeft de geit.
20.Porta aperta, porta portata, porta che non porta.
Vertaal: Open deur, draagdeur, deur die niet draagt.
Italiaans leren >
SpeakPal Startpagina >
Probeer Speak Pal >
+
Speakpal APP
1
Tik
2
Tik op Toevoegen aan startscherm