< img height="1" width="1" style="display:none" src="https://www.facebook.com/tr?id=644575994552198&ev=PageView&noscript=1" />
Speak Portuguese With AI
Whether you're longing to explore Lisbon's historic streets, savoring pastéis de nata, or connecting with Portuguese-speaking locals, mastering Portuguese is a rewarding pursuit. SpeakPal, our AI language learning platform, offers an immersive experience for language acquisition. With personalized learning paths and an AI Language Tutor, it's the best way to learn Portuguese. Engage in real conversations, receive instant feedback, and broaden your cultural understanding—all through SpeakPal's innovative approach.
AI Language Learning: Examples of Portuguese  Grammar
(Bijvoeglijke naamwoorden): grande, pequeno, azul
1.“O cachorro é grande.” (De hond is groot.)
2.“Este é um livro azul.” (Dit is een blauw boek.)
(Bijwoorden):rapidamente, lentamente, frequentemente
1.“Ela corre rapidamente.” (Ze rent snel.)
2.“Ele fala lentamente.” (Hij praat langzaam.)
(Artikelen): o, a, os
1.“Ele tem o livro.” (Hij heeft het boek.)
2.“Esta é a cidade de onde eu venho.” (Dit is de stad waar ik vandaan kom.)
(Zelfstandige naamwoorden): cachorro, cidade, amor
1.“O cachorro é muito grande.” (De hond is erg groot.)
2.“Eu moro em uma grande cidade.” (Ik woon in een grote stad.)
(Voorzetsels): em, sobre, a
1.“O livro está sobre a mesa.” (Het boek ligt op tafel.)
2.“O cachorro está embaixo da mesa.” (De hond zit onder de tafel.)
(Voornaamwoorden): ele, este, alguns
1.“Ele é meu amigo.” (Hij is mijn vriend.)
2.“Eu quero alguns livros.” (Ik wil wat boeken.)
(Zinstructuur): Sujeito + Verbo + Objeto
1.“Eu como uma maçã.” (Ik eet een appel.)
2.“Nós pensamos em você.” (We denken aan jou.)
(Gespannen vergelijking): como, mais… que, menos… que
1.“Eu corro todos os dias.” (Ik ren elke dag.)
2.“Eu vou correr amanhã.” (Ik ga morgen hardlopen.)
(Tijden (conjunctief)): que eu coma, se eu comesse, quando eu comer
1.“Eu deveria comer.” (Ik zou moeten eten.)
2.“Eu teria comido.” (Ik had gegeten.)
(Werkwoorden): comer, beber, dormir
1.“Nós deveríamos correr agora.” (We moeten nu vluchten.)
2.“Você pode ver isso?” (Kun je dit zien?)
Learn Portuguese Tongue Twisters and Master Grammar
1. O rato roeu a roupa do rei de Roma.
Vertaal: De rat knaagde aan de kleren van de koning van Rome.
2. Três pratos de trigo para três tigres tristes.
Vertaal: Drie borden tarwe voor drie droevige tijgers.
3. Sabia que o sabiá sabia assobiar?
Vertaal: Wist je dat de lijster wist hoe hij moest fluiten?
4. A aranha arranha a rã, a rã arranha a aranha.
Vertaal: De spin krabt de kikker, de kikker krabt de spin.
5. peito do pé de Pedro é preto.
Vertaal: Pedro's wreef is zwart.
6. vaca malhada foi molhada por outra vaca molhada e malhada.
Vertaal: De gevlekte koe werd nat door een andere natte en gevlekte koe.
7. O doce perguntou ao doce qual é o doce mais doce, e o doce respondeu ao doce que o doce mais doce é o doce de batata-doce.
Vertaal: Het snoepje vroeg het snoepje wat het zoetste snoepje is, en het snoepje antwoordde dat het zoetste snoepje het zoete aardappelsnoepje is.
8.Um tigre, dois tigres, três tigres.
Vertaal: Eén tijger, twee tijgers, drie tijgers.
9. Atrás da pia tem um prato, um pinto e um gato. O prato é do pinto, o pinto é do gato.
Vertaal: Achter de wasbak staat een bord, een kuiken en een kat. Het bord is van het kuiken, het kuiken is van de kat.
10. Bagre branco, branco bagre.
Vertaal: Witte meerval, meerval wit.
11.Se o bispo de Constantinopla a desconstantinopolizar, bom desconstantinopolizador será.
Vertaal: Als de bisschop van Constantinopel het onconstantinopoliseert, zal hij een goede onconstantinopolizer zijn.
12. A rua de paralelepípedo é toda paralelepipedada.
Vertaal: De geplaveide straat is helemaal geplaveid.
13. Paria-Mole é molenga, se não é molenga não é Maria-Mole.
Vertaal: Maria-Mole is zacht, als het niet zacht is, is het niet Maria-Mole.
14. Farofa feita com muita farinha fofa faz uma fofoca feia.
Vertaal: Farofa gemaakt met veel luchtig meel is een lelijke roddelaar.
15. Olha o sapo dentro do saco, o saco com o sapo dentro, o sapo batendo papo e o papo soltando o vento.
Vertaal: Kijk naar de kikker in de zak, de zak met de kikker erin, de kikker die praat en de chat die de wind laat ontsnappen.
16. Fala, arara loura! A arara loura falará.
Vertaal: Spreek, blonde ara! De blonde ara zal spreken.
17. Luzia lustrava o lustre listrado, o lustre listrado luzia.
Vertaal: Luzia poetste de gestreepte kroonluchter, de gestreepte kroonluchter schitterde.
18. Casa suja, chão sujo.
Vertaal: Vies huis, vuile vloer.
Portugees leren >
SpeakPal Startpagina >
Probeer Speak Pal >
+
Speakpal APP
1
Tik
2
Tik op Toevoegen aan startscherm