Speak German With AI
Learning German is a gateway to cultural exploration, professional opportunities, and global connections. With SpeakPal, our AI language learning platform, you can immerse yourself in German effortlessly. Whether you’re a beginner or an advanced learner, SpeakPal adapts to your pace, providing personalized lessons that enhance your speaking skills. Our AI tutor, fluent in 30 languages, patiently guides you through real-time conversations. Say goodbye to language barriers and hello to a world of possibilities!
AI Language Learning: Examples of German Grammar
(Bijvoeglijke naamwoorden): groß, klein, schön
1.“Der groß Hund läuft schnell.” (De grote hond rent snel.)
2.“Das ist ein schön Buch.” (Dit is een prachtig boek.)
(Bijwoorden): schnell, leise, oft
1.“Er läuft schnell.” (Hij rent snel.)
2.“Sie spricht leise.” (Ze spreekt zachtjes.)
(Verbuiging): der (Nominativ), des (Genitiv), dem (Dativ)
1.“Der Hund ist groß.” (De hond is groot.)
2.“Das ist das Buch des Mannes.” (Dit is het mannenboek.)
(Zelfstandige naamwoorden en lidwoorden): der Hund, die Stadt, das Buch
1.“Der Hund bellt.” (De hond blaft.)
2.“Ich lese das Buch.” (Ik ben het boek aan het lezen.)
(Voorzetsels): auf, unter, zwischen
1.“Das Buch ist auf dem Tisch.” (Het boek ligt op tafel.)
2.“Der Hund liegt unter dem Tisch.” (De hond zit onder de tafel.)
(Voornaamwoorden): er, sie, es
1.“Er ist mein Freund.” (Hij is mijn vriend.)
2.“Ich sehe sie.” (Ik zie haar.)
(Zinstructuur): Ich esse, Du gehst, Sie denken
1.“Ich esse einen Apfel.” (Ik ben een appel aan het eten.)
2.“Sie denken an dich.” (Ze denken aan jou.)
(Stenses): arbeite, arbeitete, habe gearbeitet
1.“Ich arbeite jetzt.” (Ik ben nu aan het werk.)
2.“Ich habe gearbeitet den ganzen Tag.” (Ik heb de hele dag gewerkt.)
(Werkwoorden): laufen, sehen, helfen
1.“Wir sollten jetzt laufen.” (We moeten nu vluchten.)
2.“Kannst du das sehen?” (Kun je dat zien?)
Learn German Tongue Twisters and Master Grammar
1.Fischers Fritz fischt frische Fische, frische Fische fischt Fischers Fritz.
Vertaal: Fisher＇s Fritz vist verse vis, verse vis Fritz-vissen van vissers.
2.Blaukraut bleibt Blaukraut und Brautkleid bleibt Brautkleid.
Vertaal: Rode kool blijft rode kool en bruidsjurk blijft bruidsjurk.
3.Brautkleid bleibt Brautkleid und Blaukraut bleibt Blaukraut.
Vertaal: Bruidsjurk blijft bruidsjurk en rode kool blijft rode kool.
4.Der Cottbuser Postkutscher putzt den Cottbuser Postkutschkasten.
Vertaal: De koetsier van Cottbus maakt de Cottbus-coachbox schoon.
5.Zehn zahme Ziegen zogen zehn Zentner Zucker zum Zoo.
Vertaal: Tien tamme geiten trokken tienhonderd gewicht suiker naar de dierentuin.
6.Es klapperten die Klapperschlangen, bis ihre Klappern schlapper klangen.
Vertaal: De ratelslangen rammelden tot hun rammelaars slap klonken.
7.Zwischen zwei Zwetschgenzweigen zwitschern zwei Schwalben.
Vertaal: Tussen twee pruimentakken tjilpen twee zwaluwen.
8.Esel essen Nesseln nicht, Nesseln essen Esel nicht.
Vertaal: Ezels eten geen brandnetels, brandnetels eten geen ezels.
9.Wenn Fliegen hinter Fliegen fliegen, fliegen Fliegen Fliegen nach.
Vertaal: Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegen na vliegen.
10.Zwei schwarze Katzen kratzen schwarze Kohlen.
Vertaal: Twee zwarte katten krabben aan zwarte kolen.
11.Der dicke Dachdecker deckt das dicke Dach.
Vertaal: De dikke dakdekker bedekt het dikke dak.
12.Kleine Kinder können keine kleinen Kirschkerne knacken.
Vertaal: Kleine kinderen kunnen kleine kersenpitten niet kraken.
13.Acht alte Ameisen aßen am Abend Ananas.
Vertaal: Acht oude mieren aten＇s avonds ananas.
14.Der Mops trotzt, wenn er in den Topf glotzt.
Vertaal: De mopshond mokt als hij in de pot staart.
15.Ziegen zogen zehn Zentner Zucker zum Zoo.
Vertaal: Geiten hebben tienhonderd gewicht suiker naar de dierentuin gebracht.
16.Fünf flinke Frösche fangen flink fünf flinke Fliegen.
Vertaal: Vijf behendige kikkers vangen snel vijf behendige vliegen.
17.Der Apotheker Anton kannte keine anderen Akzente als das ABC.
Vertaal: De apotheker Anton kende geen andere accenten dan het ABC.
18.Auf den sieben Robbenklippen sitzen sieben Robbensippen, die sich in die Rippen stippen, bis sie von den Klippen kippen.
Vertaal: Op de zeven zeehondenkliffen zitten zeven zeehondenfamilies, die elkaar in de ribben prikken tot ze van de kliffen vallen.
19.Es waren zwei Königskinder, die hatten einander so lieb, sie konnten zusammen nicht kommen, das Wasser war viel zu tief.
Vertaal: Er waren twee koninklijke kinderen die zoveel van elkaar hielden dat ze niet bij elkaar konden komen, het water was veel te diep.
20.Zwölf Zwetschgen auf zwölf Zwetschgenzweigen.
Vertaal: Twaalf pruimen op twaalf pruimentakken.
Duits leren >
SpeakPal Startpagina >
Probeer Speak Pal >
1
Tik
2
Tik op Toevoegen aan startscherm
