< img height="1" width="1" style="display:none" src="https://www.facebook.com/tr?id=644575994552198&ev=PageView&noscript=1" />
Speak Norwegian With AI
Learning Norwegian, one of the most fascinating languages, offers a gateway to the rich cultural heritage of Norway. Norwegian is an easy language to learn, with many similarities to English, making it accessible for learners. Mastering Norwegian can enhance your job prospects in Norway, help you build friendships, and facilitate communication with Danes and Swedes. Norwegian culture and history are closely tied to the language. If you’re looking for the best way to learn a language, the AI language tutor SpeakPal is a great choice.
AI Language Learning: Examples of Norwegian Grammar
(Bijvoeglijke naamwoorden): stor, rød, glad
1.“Hunden er stor.” (De hond is groot.)
2.“Dette er en rød bok.” (Dit is een rood boek.)
(Bijwoorden): raskt, stille, ofte
1.“Hun løper raskt.” (Ze rent snel.)
2.“Han snakker stille.” (Hij praat rustig.)
(Artikelen): en/ei, den/det, -en
1.“Han har en bok.” (Hij heeft een boek.)
2.“Dette er den byen jeg kommer fra.” (Dit is de stad waar ik vandaan kom.)
(Voorwaardelijke): hvis, da, ville
1.“Hvis du løper raskt, vil du vinne.” (Als je snel rent, win je.)
2.“Vi ville gå, hvis det ikke regnet.” (We zouden gaan, als het niet zou regenen.)
(Zelfstandige naamwoorden): hund, by, kjærlighet
1.“Den hunden er veldig stor.” (Die hond is erg groot.)
2.“Jeg bor i en stor by.” (Ik woon in een grote stad.)
(Perfect progressief): har vært, hadde vært, vil ha vært
1.“Han har vært å lære norsk.” (Hij heeft Noors geleerd.)
2.“Vi vil ha vært å spille et dataspill.” (We zullen een computerspel hebben gespeeld.)
(Voorzetsels): i, på, til
1.“Boken er på bordet.” (Het boek ligt op tafel.)
2.“Hunden ligger i sengen.” (De hond ligt in bed.)
(Progressief): holder på å, holdt på å, kommer til å
1.“Han holder på å lære norsk.” (Hij is Noors aan het leren.)
2.“Vi kommer til å spille et dataspill.” (We gaan een computerspel spelen.)
(Voornaam/determinanten): hun, denne, noen
1.“Hun er min venn.” (Ze is mijn vriendin.)
2.“Jeg vil ha noen bøker.” (Ik wil wat boeken.)
(Zinnen): Jeg elsker deg.
1.“Jeg elsker deg mer enn ord kan si.” (Ik hou meer van je dan woorden kunnen zeggen.)
2.“Husk at jeg elsker deg.” (Onthoud dat ik van je hou.)
(Gespannen vergelijking): Present
1.“Han løper hver dag.” (Hij rent elke dag.)
2.“Han vil løpe i morgen.” (Hij gaat morgen rennen.)
(Stenses): presens, preteritum, futurum
1.“Jeg arbeider nå.” (Ik ben nu aan het werk.)
2.“Han hadde arbeidet hele dagen.” (Hij had de hele dag gewerkt.)
(Werkwoorden): å spise, å drikke, å sove
1.“Vi burde løpe nå.” (We moeten nu vluchten.)
2.“Kan du se det?” (Kun je het zien?)
Learn Norwegian Tongue Twisters and Master Grammar
1. Kjekt å kjøpe kjeks når kjekken Kjell kjøper kjeks.
Vertaal: Leuk om koekjes te kopen als de knappe Kjell koekjes koopt.
2. Rødgrød med fløde.
Vertaal: Rode pap met room.
3. Blåbærsyltetøy og blåbærsaft.
Vertaal: Bosbessenjam en bosbessensap.
4. Øresus i østre hus.
Vertaal: Oorsuizen in het oostelijke huis.
5. Flyndra fra Frøya flyr fortere enn flyet fra Flesland.
Vertaal: De bot uit Frøya vliegt sneller dan het vliegtuig uit Flesland.
6. Den plagsomme plystreren plystret på en plagsom måte.
Vertaal: De irritante fluiter floot op een irritante manier.
7. På prærien bor det prikkete prærieulver.
Vertaal: Op de prairie leven gevlekte prairiewolven.
8. Hvem vasker vaskemaskinen når vaskemaskinen vasker?
Vertaal: Wie wast de wasmachine als de wasmachine wast?
9. Kjøp bøkene i bokhyllen på bokhandelen.
Vertaal: Koop de boeken op de boekenplank in de boekwinkel.
10. Store svarte slanger svinger seg sakte.
Vertaal: Grote zwarte slangen draaien langzaam.
11. Lise riser Linus, mens Linus riser Lise.
Vertaal: Lise wisselt van Linus, terwijl Linus van Lise wisselt.
12. Fem flate fløtepuddinger på et flatt fløtefat.
Vertaal: Vijf platte roompuddingen op een platte roomschaal.
13. Syv sultne sjøløver spiser syv sultne sild.
Vertaal: Zeven hongerige zeeleeuwen eten zeven hongerige haringen.
14. De syv sirkuselefantenes sirkusløver sykler.
Vertaal: De cyclus van de zeven circusolifanten van circusleeuwen.
15. Røde roser og hvite liljer vokser i hagen.
Vertaal: Rode rozen en witte lelies groeien in de tuin.
Noors leren >
SpeakPal Startpagina >
Probeer Speak Pal >
+
Speakpal APP
1
Tik
2
Tik op Toevoegen aan startscherm